Rob Bakker is de grondlegger van Landgoed Rijckholt. Wat begon als een droom – een plek waar natuur, wonen en samenleven met zorg samenkomen – groeide uit tot een levendig landgoed vol bomen, paden, poelen, dieren, mensen en verhalen.
In dit blog vertelt Rob zelf hoe het begon — en wat hij onderweg leerde.
Beginnen met bomen
“In 2004 begonnen we met zagen. Niet om dingen weg te halen, maar om ruimte te maken. Ruimte voor iets dat kon groeien. Er stonden toen tienduizend productiebomen in de boomgaard. Strak, commercieel, functioneel. Maar we wilden het anders. Niet een plek die ‘af’ was, maar een plek die ademt.
We haalden ze weg. En we plantten er twintigduizend voor terug. Stekken, jonge aanplant, maar ook volwassen bomen met enorme kluiten, die kwamen met een kraan. Elke boom voelde als een begin. Een gebaar naar wat het zou kunnen worden.
We deden dat nooit alleen. Karin stond met de schep in haar hand, dag na dag. En Barbara doet dat nu met evenveel toewijding, en de kinderen en kleinkinderen lopen hier rond alsof het altijd zo geweest is. En dat is ook de bedoeling. Vrienden, buren, vrijwilligers, mensen van Landschapsbeheer Zeeland, het is een collectief werk. Iets van velen.
In 2005 zijn we officieel NSW-landgoed geworden. Dertig procent bos, wandelpaden, poelen, laanbomen, hagen. Sindsdien is alles gegroeid. Niet alleen de bomen, maar ook de tijd die erdoorheen waait. De lagen die zich hebben opgebouwd. En dat is goed. Een landgoed hoeft niet strak, niet symmetrisch, niet perfect. Het mag rafelen. Het mag schuren. Het moet leven. Want dan krijgt het een ziel.”
De taal van het water
“Ik ben altijd een beetje stil als ik bij de poelen kom. Misschien omdat zij ook stil zijn. Maar wie goed kijkt, ziet dat ze spreken. Ze zeggen iets over ritme. Over tijd. Over wachten.
We hebben vijf poelen. De eerste ligt achter het restaurant, ooit een plek waar vee dronk. Die is bescheiden, met een mooie onderwatervegetatie. De tweede ligt in het open gras van de beeldentuin, een plek waar libellen nu de dienst uitmaken. Poel 3, achter de kas, is nog jong en steil, die moet nog wat flauwer worden. Poel 4 in de bomentuin is bijna overkoepeld door bladerdak. En dan is er Poel 5, voor het landhuis: diep, breed, spiegelend. Een hart van water.
Wat ik heb geleerd is dit: minder doen. Niet alles tegelijk maaien of schonen. Altijd een deel laten staan. Dan heb je beschutting voor de dwergmuis. Dan houdt de rietzanger nog een huis. Het gaat om het ritme van laten.
Ik loop daar vaak met de kleinkinderen. We gooien steentjes, tellen kringen, kijken naar libellen. En elke keer zien we iets nieuws. Het water laat ons iets zien dat we eerder misten. Het leert je kijken met geduld. En vertrouwen dat er leven is, ook als het stil lijkt.”
Randenwerk
“De meeste mensen kijken naar het midden van een bos. Maar ik kijk vaak naar de randen. Want daar gebeurt het meeste. Daar raakt het bos het gras. Daar is nog licht. Daar komt alles samen.
We hebben brede randen, vijf tot tien meter soms, vol met jonge boompjes, kruiden, struiken en hoger hout. Die zones zijn rijk. Niet netjes, niet strak. We snoeien daar met beleid. Nooit alles tegelijk. Wat we weghalen, gaat op rillen. En het riet beheren we ook lichter dan vroeger. Minder maaien. Meer luisteren.
Soms helpen de ezels en de schapen mee. Soms laten we stukken liggen, zodat klavers terug kunnen komen. En altijd is er ruimte voor verschil. We houden niet van eenvormigheid.
De meidoornheg bij Poel 1 heeft jaren geleden te veel aandacht gehad van de schapen. Nu is ze uitgerasterd, en herstelt langzaam. We vlechten soms een stuk. Snoeien een ander. Het is ambacht, maar ook gevoel.
Wat ik mooi vind, is dat we dit samen doen. Vrienden, vrijwilligers. Mensen die hun handen vies maken en daar blij van worden. Zo blijft het landgoed niet alleen van ons, maar van iedereen die eraan meebouwt.”
De lange lijnen
“Sommige elementen geven ritme aan het landschap. De lanen, de populieren, de essen. Ze verbinden plekken, maar ook tijden. Wie onder zo’n laan loopt, voelt zich ergens tussen vroeger en later.
De populieren langs de watergang stonden er al voordat wij begonnen. Ze ruisen luid, verliezen veel, barsten soms onverwacht. Maar ze blijven staan. Zoals familie. Ze zijn trouw.
De essen op de dijk zijn ernstiger. Groot, zwaar, en groeiend naar alle kanten. Die snoei je niet zomaar. Daar komen boomchirurgen bij kijken. En het waterschap. Want alles boven 4 meter 20 moet weg, vanwege vrachtwagens. Dan snoeien we. En we versnipperen samen. Zo blijft het in kringloop.
De dijk zelf leeft ook. Soms zakt er een stuk weg. Soms schuift een es langzaam de sloot in. Voor het waterschap is dat lastig. Maar voor ons… het is gewoon het land dat ademt. In de zomer ruikt het daar naar hooi. In de winter naar natte aarde. Als we daar wandelen, hoeven we niets te zeggen. De bomen vertellen genoeg.”
De Voedseldijk
“En dan is er de Voedseldijk. Misschien wel het meest vrolijke project van allemaal. Een lint van eetbare struiken en bomen, vanaf het Veerse Meer tot aan de Sluisdijk. Je loopt zomaar drie kilometer door appels, peren, pruimen, mispels, rozebottels, hazelnoten, sleedoorns en vlier.
Het groeit daar in lagen. In bloei. In geur. In oogst. In herinnering.
In mei is het een bruiloft. De meidoorn staat vol in bloei. De mispel wacht geduldig op de vorst. En dan komt dat wonderlijke, bruine vruchtje dat zachter is dan het eruitziet. We maken siroop, gin, sap. Soms plukken we een handvol en nemen we het mee naar huis. En dan ruikt het thuis even naar buiten.
We maaien in fasen. Snoeien op wintersap. Niet alles ineens. Zodat insecten en vogels ook hun deel houden. Het is een soort landbouwhofje. Maar dan in vrijheid.
De Voedseldijk is ook een ode. Aan Karin, die dit avontuur begon. Aan Barbara, die het voortzet. Aan iedereen die hier ooit een boom plantte. Of een mier zag lopen… en even bleef staan.”


